Sociale geschiedenis van de late middeleeuwen/Inleiding
1. Inleiding
Naamgeving tijdperk
bewerkenIn dit boekje lopen de late middeleeuwen door tot 1500. Voor veel mensen eindigen de middeleeuwen in 1453, bij de val van Constantinopel. Toen vluchtten velen naar West-Europa en vooral naar Italië, met medenemen van veel kennis over de Griekse en Romeinse oudheid. Mede daardoor zou toen in Italië de Renaissance zijn begonnen.
Voor anderen begint de Renaissance al in 1350, toen Petrarca een boek in de ik-vorm schreef over zijn beklimming van de Mont Ventoux. En zo zijn er nog veel meer meningen over het jaartal waarop de middeleeuwen zouden zijn geëindigd en de Renaissance zou zijn begonnen.
Ik wil geen stelling nemen in deze verschillen van inzicht. De overgang van middeleeuwen naar Renaissance is voornamelijk geleidelijk gegaan en dat maakt het moeilijk om een duidelijke grens te trekken. Mijn keuze kwam voort uit praktische overwegingen. Overigens is de overgang naar de Renaissance grotendeels aan het "gewone volk" voorbij gegaan. Noch de ontdekkingsreizen noch de grote ontwikkelingen in kunst en wetenschap hebben ook maar enigszins hun leven veranderd.
Landen
bewerkenDit boekje gaat voornamelijk over de ontwikkelingen in Frankrijk en in mindere mate over die in Italië, Duitsland en Vlaanderen.
De gilden, voor- en nadelen
bewerkenDe steden (die sinds de late oudheid steeds meer aan belang hadden ingeboet) werden (mede door de invloed van de gilden) weer belangrijker ten koste van de macht van adel en geestelijkheid. Er kwam door het optreden van de gilden voor velen meer welvaart. Maar er waren ook nadelen. Door het optreden van de gilden kwam er meer specialisatie en meer schaalvergroting. Eerst deden de boerenfamilies alles zelf: het land bewerken en in huisindustrie spinnen, weven, kaas en bier maken. Nadat de gilden zich van de ambachten meester hadden gemaakt, kwam er een grootschaligere industrie voor textiel, bier enzovoort. Degenen die aan de top van deze industrieën stonden, werden rijker, degenen die ervoor in loondienst moesten werken, werden armer. Dit waren doorgaans de mensen die hun huisindustrie hadden moeten opgeven omdat ze de concurrentie met de gilden niet aankonden. En hoewel de productie steeg, vielen er nu meer mensen uit de boot. Vooral voor vrouwen en voor plattelandsbewoners was er nu minder werk. In de 16de eeuw zou dit verschijnsel doorzetten: steeds meer mannen op het platteland zouden als knecht bij een grote boer gaan werken en steeds meer jonge vrouwen in de stad zouden als bediende bij de rijken gaan werken.[1]
Een ander nadeel van de gilden was dat het vaak veel moeite en vooral veel tijd kostte om "meester" te worden, dat wil zeggen: om zelfstandig het ambacht te mogen uitoefenen. Daar wilden bijvoorbeeld de Duitse smeden van harnassen niet altijd op wachten. Zij weken uit naar Italiaanse steden waar geen gilden waren en zij gewoon aan de slag konden. Daardoor waren de harnassen uit Italië de beste en de modernste van die tijd.
Kerk
bewerkenHet idee dat alles wat er de afgelopen 16 eeuwen fout is gegaan, te wijten is aan de fouten van de kerk, begint enigszins te verdwijnen. Maar Ariès en Duby vegen de misstappen van de kerk wel erg liefdevol onder het tapijt. Ik heb een en ander aangevuld uit: "Het verbond van heks en duivel" van Dresen-Coenders, "Servants of Satan" van Joseph Klaits en 'Religion and the decline of Magic' van Keith Thomas.
Noten
bewerken- ↑ Dresen Coenders, het verbond van heks en duivel.