Sociale geschiedenis van de late middeleeuwen/Waarnemen

Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Bevolkingsopbouw
  3. Erven, parken, tuinen en kastelen
  4. De stad
  5. Huizen in de stad
  6. Boerderijen
  7. Leefgemeenschappen
  8. Ontspoorde kloosters en kerk
  9. Religie
  10. Literatuur
  11. Beeldende kunst
  12. Waarnemen
  13. Lichaam
  14. Kleding en sieraden
  15. Ziekte en dood, artsen en magie
  16. Bad en sauna
  17. Het bed
  18. Keuken
  19. Bronnen en links

12. Waarnemen

Ogen bewerken

Het gezichtsvermogen wordt vaak gezien als het meest noodzakelijke zintuig. In de middeleeuwen werden zelfs afstanden gemeten aan de hand van hetgeen mensen konden zien aan hun eigen lichaam: de duim, de handbreedte, de el, de vadem, de voet en de mijl.

Veel mensen waren bijziende in de middeleeuwen (vermoedelijk ongeveer net zoveel als tegenwoordig) maar oogafwijkingen werden in die tijd maar zelden gecorrigeerd. Dus veel mensen zagen slecht, vooral in de verte. Mogelijk was dat er de oorzaak van dat het panorama van bergen en vlakten in de schilderkunst pas laat zijn intrede deed.

Met de ogen waarnemen in schilderkunst en literatuur bewerken

Tot de veertiende eeuw hadden de schilders zich uitgedrukt in symbolen: vormen en kleuren waarvan de betekenis was afgesproken.[1] Veel van die symboliek ontgaat ons nu.

1) In de veertiende eeuw werden in de schilderkunst de perspectief[2] en het trompe-l'oeil[3] ingevoerd. Velen denken tegenwoordig dat dit een stap naar een meer realistische schilderkunst was, maar in feite was het een tegemoetkoming aan de klanten. Die klanten vonden dat zij rijk waren omdat zij veel bezittingen hadden en die bezittingen konden nu eenmaal beter getoond worden in een perspectivisch schilderij.
1a) Toch kwam men in de schilder- en beeldhouwkunst van de veertiende en vijftiende eeuw al tot een vorm van realisme. Albrecht Dürer aquarelleerde al zeer realistische landschappen die geen "betekenis" en geen "nut" hadden.

2) In de literatuur bleef men echter veel langer aan de symboliek vasthouden en was het aantal realistische beschrijvingen op grond van eigen waarnemingen nog zeer beperkt. Als men een landschap beschreef, beschreef men feitelijk de rijkdom en de macht van de bezitter. Als men bij de intocht van een koning allerlei kleuren beschreef, beschreef men (via de symboliek van die kleuren) feitelijk de eer die de burgers deze koning bewezen. De symboliek maakte in de literatuur maar zelden plaats voor de zelf waargenomen werkelijkheid. Dit gebeurde alleen in die paar verhalen waarin het landschap diende als achtergrond voor een griezelig avontuur.
2a) Zo beschreef Petrarca een bron in de Vaucluse omdat hij daarvan 's nachts het angstaanjagende zwarte water had gezien.
2b) Zo beschreef een koning de onherbergzame bossen van een streek omdat hij daarin haast verdwaald was.
2c) Zo beschreef de dominicaner monnik en pelgrim Felix Fabri de Sinaïwoestijn waarin hij haast was omgekomen.

Maar behalve deze paar nachtelijke en angstaanjagende taferelen liet de realistische beschrijving in de literatuur nog op zich wachten. Ook in de reisverhalen van pelgrims en andere reizigers zien we dat de informatie die men al had over een streek of stad vóór men ze zag, nog eens werd herhaald voor de lezer. Niet omdat men niet kon "kijken", maar omdat men de woorden nog niet had om het geziene uit te drukken.

Andere zintuigen bewerken

 
Jan van Eyck
 
Jan van Eyck
 
Viool met toetsenbord, 1408

De oren konden genieten van het gezang van vogels en van polyfone muziek, de neus van de geuren van allerlei planten en de smaak van de zoete en zure gerechten.[4]

In de middeleeuwen speelden gehoor, reuk en smaak mogelijk een grotere rol dan heden ten dage. Als men in de literatuur het geluk beschreef, had men het vaker over harmonieuze geluiden en ongrijpbare geuren dan over visoenen met engelen. Toen een mystica een beschrijving gaf van een vervoering, beschreef ze zoete luchtstromen en fantastische geuren.

Stank werd verbonden aan bepaalde beroepen, aan bepaalde stadswijken, aan bepaalde bevolkingsgroepen en zelfs aan buitenlanders.
1) Moslims en joden roken anders (viezer) dan christenen in het badhuis, vond Felix Fabri.
2) Italiaanse schrijvers, zelfs humanisten, vonden dat alle Duitsers stonken. Als ze weer thuis waren, in Italië, moesten ze zich wel zeven keer wassen om die stank kwijt te raken. Misschien overdreven de heren een beetje maar het zou ook kunnen dat andere eetgewoonten tot andere geuren leidden.

Uit notities van stadsvergaderingen blijkt dat er in de steden veel industrieel lawaai was, bijvoorbeeld van timmerlieden en ketelslagers.

In de literatuur was er altijd veel gefantaseerd lawaai bij bepaalde gebeurtenissen:
1) Een Florentijns historicus beschreef hoe het stortregende en hoe er een orkaan woedde toen een tiran stierf. Dit toonde volgens hem aan dat de ziel van die tiran ter helle voer.
2) Een dappere ridder verhaalde over zijn reis naar een put in Ierland. Deze put zou de ingang tot de hel zijn. Hij beschreef woeste winden, gruwelijk gegil en een duivels kabaal.

Overal en altijd loerden duivels op zoek naar prooi ...

Noten bewerken

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.