Sociale geschiedenis van de late middeleeuwen/Boerderijen

Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Bevolkingsopbouw
  3. Erven, parken, tuinen en kastelen
  4. De stad
  5. Huizen in de stad
  6. Boerderijen
  7. Leefgemeenschappen
  8. Ontspoorde kloosters en kerk
  9. Religie
  10. Literatuur
  11. Beeldende kunst
  12. Waarnemen
  13. Lichaam
  14. Kleding en sieraden
  15. Ziekte en dood, artsen en magie
  16. Bad en sauna
  17. Het bed
  18. Keuken
  19. Bronnen en links

6. Boerderijen

Vroege middeleeuwen

bewerken

Zie ook: Boerderijen in de vroege middeleeuwen.

Tijdens de vroege middeleeuwen (500-1000) leefden de grote pachtboeren in behoorlijke boerderijen[1] in grote parenteles. De kleine keuterboertjes leefden in hun schamele behuizingen[2] in kleine parenteles die bestonden uit het kerngezin en wat nabije familie.

Hoge middeleeuwen

bewerken

Zie ook: Volk en boeren in de hoge middeleeuwen.

In de hoge middeleeuwen (1000-1300) waren bijna alle vrije boeren lijfeigenen geworden van de feodale heren.[3][4] Doordat de kerk de Godsvrede had afgedwongen en door het sterker wordende centrale gezag verbeterde deze toestand na 1200 langzamerhand. Pas rond 1550 echter verdween het feodalisme grotendeels en pas door de Franse Revolutie rond 1800 volledig.

Late middeleeuwen

bewerken

De vorm, de indeling en het gebruikte materiaal van boerderijen zijn voornamelijk beïnvloed door:

  • De soort materialen die in een bepaalde streek gevonden werden, zoals: hout, leem of stenen.
  • Het doel waarvoor de boerderij gebruikt werd. En dat werd op zijn beurt weer bepaald door hetgeen de streek aan gewassen voortbracht, zoals: wijn, graan, gras voor veeteelt enzovoort.
  • Ook andere omstandigheden kunnen een rol gespeeld hebben: het klimaat, de ligging van de streek (aan zee, in moerassig gebied enzovoort), of er in de streek een irrigatiestelsel was enzovoort.

Boerderijen in eenzelfde streek werden dus lang op ongeveer dezelfde manier gebouwd. De bouwstijl van de boerderijen werd eerder bepaald door de streek waarin ze gebouwd werden dan door het tijdperk waarin ze gebouwd zijn. Ook zou de bouwstijl van boerderijen weinig invloeden uit het buitenland hebben ondergaan. Dit in tegenstelling tot de huizen in de stad waarvan de bouwstijl veel minder streekgebonden was, veel meer per tijdsperiode veranderde en meer buitenlandse invloeden onderging.

Bij een boerderij stond alles ten dienste van het "nut" en haast niets ten dienste van "de schoonheid" of "het welzijn".

In de hoge middeleeuwen had bijna geen enkele boerderij een eigen broodoven, molen of wijnpers. Deze faciliteiten waren ondergebracht in speciale gebouwen en stonden, tegen een vergoeding, ter beschikking van de gemeenschap. Met het geleidelijke verdwijnen van het feodalisme tussen 1350 en 1550 echter kregen steeds meer boerderijen hun eigen ovens en wijnpersen. Molens niet: die waren dermate gespecialiseerd en vergden een dermate grote investering dat ze bleven bestaan als aparte gebouwen voor algemeen gebruik. Ze waren doorgaans in het bezit van een heer.

Geschiedenis

bewerken

De allereerste boerenhuizen waren niet meer dan voorlopige onderkomens gemaakt van wat men op het land aantrof: aarde, hout, takken met bladeren, soms leem en stenen. Vanaf de twaalfde eeuw was er een geleidelijke overgang naar stevigere boerderijen die met kennis van zaken gebouwd werden en waar geld in geïnvesteerd werd. Een dergelijk huis gaf een betere bescherming tegen kou, regen en wind en men ging er zich meer aan hechten. Na 1400:

  • Werd de woonruimte middels tussenwanden steeds duidelijker verdeeld in aparte vertrekken zoals: woonkamer, keuken, eetkamer en slaapkamer.
  • Kregen de beesten steeds vaker stallen buiten het huis rondom de binnenplaats.
  • Bedrijsruimtes zoals de melkerij, kaasmakerij, bierbrouwerij, wijnpers, bakkerij en weverij werden in aparte gebouwen ondergebracht.
  • De open stookplaatsen met daarboven een gat in het dak werden vervangen door muurschoorstenen. Die waren rond 1300 in Toscane "uitgevonden" en daar rond 1400 algemeen toegepast.[5] In de steden van Frankrijk werden ze na ~1400 toegepast.[6] Tenslotte nam men ze op het platteland ook over. Deze schoorstenen verminderden het brandgevaar en het huis stond niet meer zo doorlopend vol rook.
  • De daken van riet en wilgentenen werden in de steden na 1400 [7] vervangen door daken van pannen of leisteen en op het platteland imiteerde men dat. Deze daken lekten minder en waren veel minder brandgevaarlijk.

Deze verbeteringen rond 1400 werden veroorzaakt door een mentaliteitsverandering en door beter wordende sociale en economische omstandigheden. Na de pestepidemieën kregen de mensen het beter[8]: de graanproductie steeg want er waren minder boeren overgebleven en die waren zo veel mogelijk naar de meest vruchtbare gronden getrokken. De lonen in de steden stegen omdat er krapte op de arbeidsmarkt was.

De boeren keken de verbeteringen af van de heerlijke boerderijen of van de grote boerderijen van de pachters en ook van de huizen in de steden. De boeren huurden dezelfde vaklieden in die deze heerlijke boerderijen of stadse huizen bouwden, om nu ook hun boerderijen te bouwen. Want in de steden was men al eerder gaan investeren in duurzamere huizen.

Ligging

bewerken

Er waren boerderijen die zeer afgelegen lagen en er waren boerderijen die dicht tegen elkaar aan gebouwd waren. Er waren boerderijen die verspreid in een dal lagen en er waren boerderijen die in een groepje bij elkaar op een heuveltop lagen, zodat het van veraf op een castrum leek. Het is begrijpelijk dat de boerderijen anders gebouwd en ingedeeld werden afhankelijk van dit soort verschillen.

Soorten boerderijen

bewerken

De afmetingen en de indeling van de boerderij werden mede bepaald door het aantal mensen en dieren dat er in verbleef. Boerderijen werden bewoond door: een vrouw alleen, een kerngezin (vader, moeder en kinderen) of door een patriarch met een uitgebreide familie. Het is logisch dat de boerderijen er ook anders uitzagen al naar gelang hun bewoners arm of rijk waren.

Hier worden een aantal toentertijd vaak voorkomende types beschreven. De opsomming heeft zeker niet de pretentie om volledig te zijn: de mensen wisten zich altijd met een passend ontwerp aan te passen aan (beperkende of gunstige) omstandigheden.

Primitieve boerderij

bewerken

Deze cahutes, loges, cabanes, bordes, burons, maisoncelles, masurettes, masureaux werden bewoond door:

  • Lijfeigenen en keuterboertjes (hetgeen vaak hetzelfde was).
  • De allerarmste in dagloon werkende landarbeiders en knechten (cottiers).
  • Alleenstaande weduwen.

Deze boerderij had slechts een, hooguit twee vertrekken. Er was een centrale stookplaats en daarboven was in de nok van het dak een gat uitgespaard voor de rookafvoer.

Er waren maar weinig dieren en gereedschap te vinden in deze boerderij en waarschijnlijk helemaal geen ijzeren gereedschap. De keuterboertjes leefden feitelijk nog in het Neolithicum.[9] Er stond een armzalig bed in en wat keukenspulletjes. Er werden eenpotsgerechten gekookt in een aardewerken pot die boven het vuur hing.

De boerderij was gemiddeld 9 x 11 m² groot en meestal van hout gebouwd. De constructie was niet erg stevig. Als er al een heel enkele keer met stenen was gebouwd, was het hechtmiddel leem.

Na 1400 werd deze boerderij soms in meerdere ruimtes verdeeld, zelfs als de bewoners lijfeigenen waren. Maar voor velen bleef het huis uit maar een enkel vertrek bestaan.

Een paar voorbeelden van bewoners van deze primitieve boerderijen:

  • Een keuterboertje woonde met zijn vrouw en 3 kinderen in een boerderij die een woonkamer/keuken en een slaapkamer had.
  • Een lijfeigen houthakster woonde in een boerderij die een keuken, een woon/slaapkamer en een zolder bezat.
  • Een koeherder woonde in een huis met maar één kamer, waarin niets dan een bed en wat keukengerei stond.

Longa domus (1150-1500)

bewerken
 
Hoewel dit de reconstructie is van een langhuis uit ~400 v.Chr. voldoet hij precies aan de beschrijving van de longa domus.

De "longa domus" of "maison mixte" of het "maison-bloc à terre" vergelijkbaar met het Nederlandse langhuis kwam op grote schaal in heel West-Europa voor en werd bewoond door:
1) De wat rijkere (lijfeigene) keuterboertjes.
2) Dagloners die grotendeels als knecht werkten op een grote boerderij.

Deze boerderij was "gemengd": aan de ene kant van de boerderij leefden een paar dieren en aan de andere kant de mensen. Vaak was er maar een deur (zowel voor de mensen als voor de dieren) in het midden van de lange gevel en als er twee deuren waren, lag de tweede tegenover de eerste in de andere lange gevel.

De meeste longa domus hadden geen verdieping en het grondoppervlak was rechthoekig: 4½ - 6 meter breed bij 12 - 27 meter lang. Gemiddeld was het grondoppervlak 5 meter breed bij 15 meter lang. Boven het geheel kon onder het dak nog een vliering liggen voor het hooi of de opslag van graan. Die vliering kon men door middel van een ladder bereiken.

De longae domus waren meestal grotendeels van hout gebouwd. De muren waren soms van (krijt)steen, maar vaker van houten panelen op een stenen fundament. Het dak was een houten gebint dat met riet was bedekt en maar een enkele keer met leisteen. Deze huizen waren tot in de twaalfde eeuw niet bijzonder vakkundig geconstrueerd en gingen vaak niet langer dan 30 - 35 jaar mee. Later werden ze vaak wat steviger gebouwd zodat ze meerdere generaties meegingen. Soms werden ze verdeeld tussen de erfgenamen en ze werden ook wel verbouwd of uitgebreid.

Het huis had een erf met een varkenskot, een dorsvloer, een schaapskooi en een schuur om het graan in te drogen. De bewoners bezaten maar enkele stuks vee, bijvoorbeeld twee, drie of vier koeien, een paar schapen en wat kippen. Had een boer meer vee, dan was de longa domus te klein.

Aan de kant waar de mensen woonden, stond vaak een bedstede, enkele opbergkisten, een kast, een stookplaats, een bank en een tafel. De stookplaats lag ongeveer midden in het huis en daarboven was in de nok van het dak een gat uitgespaard voor de rookafvoer. Vijf of zes mensen woonden hier op een oppervlakte van nog geen 35 m². Het stierf er van de ratten en de muizen, daarom werden de (heel korte) bedden hoog boven de grond geplaatst, de tafels waren ook hoog en de stoelen laag. Verder wemelde het er van de luizen en de vlooien.

Ook in de longa domus was waarschijnlijk nauwelijks ijzeren gereedschap te vinden, dus ook geen ijzeren potten en zeker geen koperen. Er werden eenpotsgerechten gekookt in een aardewerken pot die boven het vuur hing.

Deze longae domus stonden in de late middeleeuwen vaak in een omheind dorp bij elkaar. Bij dat dorp hoorde een parochiekerk en het lag vaak bij het slot van de feodale heer. Waarschijnlijk waren de meeste bewoners van de longae domus lijfeigenen.

Het samenleven van mensen met dieren in een "gemengde" boerderij gebeurde niet alleen maar uit armoede maar ook omdat men dat nu eenmaal zo wilde en zo gewend was. Later, vooral na 1400, wilden veel mensen niet meer met de dieren samenwonen vanwege het lawaai, de stank en de vliegen en verdween dit type boerderij, hoewel het in sommige "achtergebleven" gebieden zelfs rond 1950 nog wel voorkwam. In andere streken werden de longae domus na 1400 in compartimenten verdeeld: de ruime voor de dieren werd door een tussenwand afgescheiden van de ruimte voor de mensen. Er kwamen zelfs afzonderlijke ingangen voor mensen en dieren. Soms werd ook nog het voor mensen bestemde gedeelte in meerdere vertrekken verdeeld: een afzonderlijke slaapkamer naast de woonkamer met de centrale stookplaats.

Later werden er tegen het langhuis bijgebouwen aangebouwd, soms zelfs een tweede langhuis. En een enkele keer werd er na 1500 een verdieping op de longa domus gezet. Of dat ook al in de middeleeuwen gebeurde, is onzeker.

Grote boerderij

bewerken
 
Oosthof in Snellegem, België, middeleeuwse boerderij waarvan de bouw begon in 941

Deze boerderij werd bewoond door:
1) Een rijke exploitant die door de heer (de graaf) voor het leven was aangesteld.
2) Een rijke boer die het gepacht had bij een heer.

Bij de grote boerderij stonden de bedrijfsgebouwen (zoals stallen en schuren) en het woonhuis apart op het erf. Dit soort boerderij zou heel goed al in de vroege middeleeuwen (500-1000) bestaan kunnen hebben, maar werd pas vanaf de dertiende eeuw beschreven.

Het woonhuis lag parallel aan de straat en bevatte:
1) De voorkamer met een raam en de buitendeur aan de straat.
2) De keuken zonder ramen of deuren naar buiten toe.
3) De achterkamer met de centrale stookplaats en soms een broodoven.
4) Meestal was er geen gang.[10]

Parallel aan het woonhuis, vanaf de straat gezien erachter, lag het bedrijfsgebouw met de stallen voor de beesten, de schuren voor het opslaan van de oogst en het bewaren van landbouwwerktuigen en een dorsvloer. Boven het geheel lag een zolder voor het bewaren van hooi, stro of graan.

Soms stond daarachter nog een derde gebouw, evenwijdig aan de twee andere dat diende als voorraadruimte of schuur.

Daar nog achter lag het achtererf met de tuin, het hennepveld en de schaapskooi. Soms stond er nog een extra koestal.

Heerlijke boerderij

bewerken
 
Middeleeuwse boerderij in België
 
Middeleeuwse boerderij Caffarella bij Rome
 
Katharen worden verbannen uit Carcassone
 
Afbeelding uit de Heksenhamer

Een heerlijke boerderij[11] werd bewoond door:
1) Een grondbezitter: dit was vaak een ridder die het goed van zijn graaf had gekregen.
2) Een door de graaf voor het leven benoemde exploitant die het goed beheerde en zorgde voor de bedrijfsvoering.
3) Een lijfeigene die goederen "in de dode hand" beheerde. Het land en de boerderij waren in het bezit van een heer of van de kerk. De boer had de boerderij en de grond in leen en als hij stierf, dan ging eigenlijk het bezit terug naar de heer. Tenzij de boer het land tijdens zijn leven doorgaf aan een bij hem inwonende zoon.

De bezitter verbouwde vele gewassen, sloeg stro en hooi op en moest zijn vele knechts onderdak bieden. Dit type boerderij raakte in de veertiende en vijftiende eeuw in Engeland en Frankrijk steeds meer in zwang.

Deze boerderij had een "groot" en een "klein" woongedeelte. Het "grote" had meestal twee verdiepingen met een zaal en veel ruime slaapkamers boven en beneden. Er waren meerdere stookplaatsen, na 1400 steeds vaker met schoorstenen. Verder was er een keuken, een voorraadkamer en vaak een kapel. Het dak was met pannen belegd. Het tweede, "kleine" woonhuis had geen verdieping. Er waren twee kamers (mogelijk een slaapkamer en een keuken) en een kelder.

In het "grote" woongedeelte kon bijvoorbeeld de graaf wonen en in het "kleine" woongedeelte de pachters. Of in het "grote" woongedeelte woonde de exploitant en in het "kleine" woongedeelte zijn personeel.

Er waren een aantal stallen (voor koeien, paarden en schapen) en schuren (voor de opslag van graan, hooi, hout, veevoer en landbouwwerktuigen). Over het geheel lag een grote zolder. Van het tweede woonhuis en de stallen en schuren was het dak soms met riet belegd.

Op het erf stonden een kippenhok, een varkensstal en een duiventil op een wiel dat bereikbaar was met een ladder.

Soms stond er een toren bij een dergelijke boerderij, maar dat was meer vanwege het prestige, want soms werd de benedenverdieping van die toren als varkenshok gebruikt en de bovenverdieping als duiventil. Een andere keer werd de toren als gevangenis gebruikt.

Dan was er nog een aantal tuinen en een waterput. Alles werd uiteraard door muren omheind. Soms kon een heerlijke boerderij op een kasteel lijken met zijn toren en muren.[12]

Huizen van boerendorp Montaillou

bewerken

We zijn heel veel over de middeleeuwse boerderijen te weten gekomen door de documenten van de inquisiteur Jaques Fournier, de latere paus Benedictus XII. De pogingen van de kerk om de Romeinse tijden te laten herleven hadden "goede" gevolgen, zoals de Godsvrede, het terugdringen van het feodalisme en de versterking van het centrale gezag (van de koningshuizen) maar die pogingen hadden ook wat "minder aardige" gevolgen zoals het afschaffen van het Germaanse accusatoire recht en het instellen rond 1250 van het Romeins georiënteerde inquisitoire recht om de ketters te bestrijden. Na 1375 werd deze inquisitie ook gebruikt tegen de heksen.

Bisschop Jaques Fournier liet in zijn jacht op de ketterse Katharen rond 1320 veel boerderijen aan de bovenloop van de rivier de Ariège beschrijven. Zo werden onder meer de 40 huizen van Montaillou beschreven waarin ongeveer 200 mensen grotendeels in kerngezinnen van vader moeder en kinderen (tot zij gingen trouwen) woonden.[13]

De gewonere mensen hadden in hun huis een woonkamer met stookplaats, waarin ook gekookt en gegeten werd. Deze woonkamer kwam via de buitendeur rechtstreeks uit op de straat en die buitendeur stond meestal de hele dag open. Om de woonkamer heen lagen een of twee kamertjes, met deuren naar de woonkamer. Het ene kamertje diende als slaapkamer en de deur die daar toegang toe gaf, had vaak een grendel en kon zelfs wel eens op slot (er zijn sleutels opgegraven). Er was dus enige privacy mogelijk, hoewel de houten wanden tussen de vertrekken vol kieren zaten waardoor men kon luistervinken en gluren. Het eventuele tweede kamertje bevatte de dorsvloer. Voor de zieken plaatste men wel eens een bed in de woonkamer bij de stookplaats. Mogelijk was er een vliering onder het dak.

De rijksten hadden in Montaillou nog een bovenverdieping: een zolderkamer van leem, stro en hout gemaakt, die via een primitieve trap of een ladder te bereiken was. Hij werd meestal als slaapkamer gebruikt. Soms was er op die slaapkamer nog een stookplaats die diende als verwarming of om op te koken. Er was vaak ook nog een voorraadkelder, soms een balkon en een gaanderij. Het dak was van spanen gemaakt en tamelijk plat en horizontaal zodat men er bundels stro op kon laten drogen. De ramen hadden dikke houten luiken.[14] Buiten aan de straatkant stond een bank tegen het huis aan waarop men met de buren kon kletsen of zich het hoofd kon laten ontluizen. Achter het huis was een erf of hof, die uitliep op een dorsvloer en een tuin of een boomgaard. Op het erf stonden bijgebouwen: de broodoven, de koestal, schaapskooi, duiventil, het varkenshok, een stroschuur, en een schuur of hok waar de herders, dagloners en dienstmeiden in woonden, dezen hadden daar wel bedden maar geen lampen en geen vuur.

Het leven van de bewoners

bewerken

Het leven van de bewoners van de boerderijen speelde zich voornamelijk buitenshuis af, voor de deur die meestal aan de zuidkant lag en op het erf. Binnen was het weliswaar donker en primitief, maar het zou er ook warm en gezellig zijn geweest omdat het vuur waarschijnlijk de hele dag aan was. De huisvrouw diende het vuur overdag doorlopend brandend te houden maar 's nachts werd het gedoofd vanwege het brandgevaar.

Stadse huizen op het platteland

bewerken

In de dorpen op het platteland werden soms burgerhuizen gebouwd met een stadse uitstraling, vooral pastorieën. Sommige pastorieën leken een beetje op het buitenhuis van een graaf. Het waren bijvoorbeeld vakwerkhuizen of een ander soort goed gebouwd huis van twee verdiepingen met een hal (woonkamer?), meerdere slaapkamers, een keuken, schuur, zolderkamers en kelders. Na ~1400 had zo'n huis meerdere muurschoorstenen. Verder was er een paardenstal, akkerland, weidegrond, een erf en een tuin. De deuren en ramen waren van eikenhout, er was een trap van steen of metselwerk en na ~1480 een bijgebouw met een gemak.

  1. Huizen van de vrije boeren.
  2. Huizen van de keuterboertjes.
  3. De boeren werden uitgebuit door de feodale heren.
  4. De meeste boeren werden lijfeigenen van de feodale heren.
  5. De muurschoorsteen werd ~1300 in Toscane "uitgevonden" en werd daar ~1400 algemeen toegepast.
  6. Hoewel er in Dracy, Baubigny, Frankrijk een huis is gevonden dat al voor 1360 een schoorsteen gehad schijnt te hebben.
  7. Overgang van rieten naar "stenen" daken en overgang naar muurschoorstenen in de steden na 1400.
  8. Vanwege de ontvolking door de pestepidemieën steeg na 1350 het levenspeil van de overgeblevenen.
  9. Boeren hadden in de hoge middeleeuwen geen ijzeren gereedschap.
  10. In Lotharingen werden deze huizen langs de straat aan elkaar gebouwd.
  11. Heerlijke boerderij in de Hoge middeleeuwen.
  12. Al in de hoge middeleeuwen ontstonden er spanningen tussen de landadel en de hoge adel.
  13. Zie ook: Emmanuel Le Roy Ladurie.
  14. Luiken en ramen in Toscane. Glazen ramen raakten pas na 1450 enigszins ingeburgerd.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.