Duits/Grammatica/Der Dativ
< Duits | Grammatica
Grammatica - Der Nominativ (1e) - Der Genitiv (2e) - Der Dativ (3e) - Der Akkusativ (4e) - Tabel van de lidwoorden
De Dativ (datief, 3e naamval) wordt gebruikt als:
- het zinsdeel de functie van meewerkend voorwerp vervult
Bepaald lidwoord | Onbepaald lidwoord |
---|---|
Er bringt dem Mann einen Löffel. (Hij brengt de man een lepel.) | Er bringt einem Mann einen Löffel. (Hij brengt een man een lepel.) |
Er gibt der Dame die Jacke. (Hij geeft de jas aan de vrouw.) | Er gibt einer Dame die Jacke. (Hij geeft de jas aan een vrouw.) |
Der Lehrer bringt dem Kind das Buch. (De leraar brengt het kind het boek.) | Der Lehrer bringt einem Kind das Buch. (De leraar brengt een kind het boek.) |
- in combinatie met een van de voorzetsels uit onderstaande tabel
Voorzetsel | Voorbeeld |
---|---|
aus | Er kommt aus einer Kneipe. (Hij komt uit een café.) |
bei | Bei dem Bäcker kann man Brot kaufen. (Bij de bakker kan men brood kopen.) |
mit | Sie fährt mit dem Bus. (Ze gaat met de bus) |
nach | Er ging nach dem Mittag weg. (Hij ging na de middag weg.) |
von | Ich habe das von einem Mann bekommen . (Ik heb dat gekregen van een man.) |
zu | Kommst du zu der Party? (Kom je naar het feest?) |
seit | Seit diesem Morgen dürfen wir gehen. (Sinds deze morgen mogen we gaan.) |
gegenüber | Er steht der Frau gegenüber. (Hij staat tegenover de vrouw.) |
außer | Außer den Bananen isst er nichts. (Behalve de bananen eet hij niets.) |
- in combinatie met een van de volgende werkwoorden
Werkwoord | Voorbeeld |
---|---|
begegnen | Ich begegne dem Mann. (Ik ontmoet de man.) |
danken | Er dankt der Frau. (Hij bedankt de vrouw.) |
folgen | Wir folgen einem Kind. (Wij volgen een kind.) |
gelingen | Es gelingt dem Junge nicht, es zu tun. (Het lukt de jongen niet om dat te doen.) |
glauben | Ich glaube der Lehrerin nicht. (Ik geloof de lerares niet.) |
gratulieren | Der Opa gratuliert einem Enkel. (De opa feliciteert een kleinkind.) |
helfen | Der Mann hilft der Frau. (De man helpt de vrouw.) |
- bij een tijdsbepaling met een voorzetsel
Voorbeeld: An dem Mittwoch besuche ich ihn. (Woensdag bezoek ik hem.)
- in combinatie een veranderlijk (d.w.z. met meerdere naamvallen te combineren) voorzetsel, wanneer een stabiele toestand zonder beweging wordt uitgedrukt
Voorzetsel | Voorbeeld |
---|---|
an | Ich wohne an der Küste. (Ik woon aan de kust.) |
auf | Das Kind steht auf dem Platz. (Het kind staat op het plein.) |
hinter | Er liegt hinter einem Baum. (Hij ligt achter een boom.) |
in | Ich bin in der Schule. (Ik ben in de school.) |
neben | Wir standen neben dem Hund. (Wij stonden naast de hond.) |
über | Ich fliege über den Wolken. (Ik vlieg boven de wolken) |
unter | Ich sitze unter einer Brücke. (Ik zit onder een brug.) |
vor | Sie steht vor der Tür. (Ze staat voor de deur.) |
zwischen | Das liegt zwischen dem Buch und dem Bleistift. (Dat ligt tussen het boek en het potlood.) |
Als het in een zin, met een veranderlijk voorzetsel, daarentegen over een beweging gaat, dan wordt de Akkusativ gebruikt!
Adjectief bewerken
We gaan hieronder telkens uit van het adjectief jung (jong):
M | V | O | Mv | |
---|---|---|---|---|
Geen lidwoord | jungem Mann | junger Frau | jungem Kind | jungen Leuten |
Onbepaald lidwoord | einem jungen Mann | einer jungen Frau | einem jungen Kind | keinen jungen Leuten |
Bepaald lidwoord | dem jungen Mann | der jungen Frau | dem jungen Kind | den jungen Leuten |
In het meervoud krijgt het zelfstandig naamwoord in de Dativ tevens een -n erbij, als het nog niet al op een -n eindigt.
Algemeen bewerken
Bepaald lidwoord | Onbepaald lidwoord | |
---|---|---|
M | dem | einem |
V | der | einer |
O | dem | einem |
meervoud | den | keinen / seinen |
- Gebruik zoals het bepaald lidwoord: dies- (deze), welch- (welk), jed- (ieder), ...
- Gebruik zoals het onbepaald lidwoord: kein- (geen), mein- (mijn), sein- (zijn), ...