Duits/Les 2
< Duits
In deze tweede les leer je hoe je je kunt voorstellen, niet moeilijk. In de vorige les heb je het alfabet geleerd.
Ontmoeting
bewerkenStel je voor: je wandelt in Duitsland en komt een vriendelijk jongetje tegen, die zegt: "Hallo, ich bin Jens. Wie heißt du?" (Hallo, ik ben Jens. Hoe heet jij?)
Dan kun jij zeggen: "Ich heiße (hier jouw naam)". Misschien wil Jens weten waar je woont, stel in Amsterdam.
Jens: | Wo wohnst du? (waar woon je?) |
Jij: | Ich wohne in Amsterdam. Das liegt in den Niederlanden. Und du? (ik woon in Amsterdam. Dat ligt in Nederland. En jij?) |
Jens: | Ich bin aus München. (ik kom uit München) |
Handige woorden
bewerkenDe klemtoon is vet aangegeven.
- Ja - ja
- Nein - nee
- Wie geht es? of Wie geht's - hoe gaat het?
- das Mädchen - het meisje
- (die) Frau - (de) mevrouw, vrouw
- (der) Herr - (de) meneer
- der Mann - de man, Mann - men
- der Junge - de jongen
- Guten Tag - goedendag
- Tschüss! - doei!
- Auf Wiedersehen - tot ziens
- Bis bald - tot gauw
- Wie - hoe
- Was - wat
- Wer - wie
- Wann - wanneer; tijdsaanduiding
- Wenn - wanneer; als
- Wo - waar
- Welche - welke
- Warum - waarom
- die Niederlande - Nederland
- Deutschland - Duitsland
- Belgien - België
<Inhoudsopgave - Les 1 - Les 2 - Les 3>