Engels/Geschiedenis
Geschiedenis
bewerkenOorspronkelijk is het Engels ontstaan uit vele dialecten die naar Engeland werden overgebracht door de Angelsaksische kolonisten vanaf de 5e eeuw. Zo ontstond de taal die we tegenwoordig Oudengels noemen. Deze taal werd sterk beïnvloed door de Oud-Noorse taal van de Vikingen. Na de Normandische verovering van Engeland in 1066 ontwikkelde het Oudengels zich tot het Middelengels. Onderdeel van die verandering was het grote gebruik van leenwoorden uit de Normandische woordenschat en het gebruik van Normandische spellingsregels. Het moderne Engels ontwikkelde zich daar weer uit (o.a. onder invloed van de zogeheten grote klinkerverschuiving) en ging tevens door met het opnemen van buitenlandse woorden, nu vooral uit het Frans, Latijn en Grieks. Daarnaast nam het leenwoorden over uit de talen van de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking - waar het Engels inmiddels de taal van de kolonisator was geworden - Indische talen en nog weer later ook uit de aboriginaltalen van Australië. Hier vinden woorden als kangaroo hun oorsprong, die op hun beurt ook weer in het Nederlands en andere talen zijn overgenomen.
De grammaticale structuur van het Engels is nog steeds overwegend Germaans te noemen, op enkele aan de Romaanse talen (m.n. het Frans) ontleende zinsconstructies na. Van de totale Engelse woordenschat is veel (ca. 60%) ontleend aan het Frans en Latijn. Men noemt het Engels daarom soms ook wel een "brugtaal" tussen de wereld van de Germaanse en die van de Romaanse talen.
Het Engels wordt doorgaans als volgt geperiodiseerd:
- Oudengels, 7e en 8e eeuw, ook bekend als Angelsaksisch, geattesteerd in Beowulf.
- Middelengels, 12e-15e eeuw, invloed vanuit het Normandisch (een Frans dialect) na de slag bij Hastings.
- Nieuw-Engels, 16e eeuw tot heden.