Kunstgeschiedenis/Kunsthistorisch onderzoek
Aandachtspunten kunsthistorisch onderzoek
bewerkenBij de analyse van een kunstwerk stelt de kunsthistoricus zich vragen als:
- Wie maakte dit kunstwerk?
- Wanneer werd het gemaakt?
- Wat is het onderwerp en de betekenis ervan? (iconografie, symboliek)
- Welke specifieke functie had het kunstwerk (architectuur bijvoorbeeld)
- Welke rol speelden patroons (opdrachtgevers) bij de totstandkoming ervan (met name in de middeleeuwen en renaissance in het Westen)?
- Welke materialen en technieken werden gebruikt?
- Behoort het werk tot een school of stilistische periode?
- Welke invloed oefende het uit op andere kunstenaars?
- ...
Historiografie van de kunstgeschiedschrijving
bewerkenHoe werd er over kunst geschreven van de Oudheid tot heden? In dit korte chronologisch overzicht wordt geschetst hoe de opvattingen over kunst evolueerden.
De systematische studie van de kunstgeschiedenis begon pas in 1650 met Georgio Vasari's Le Vite de' più eccellenti pittori, scultori, e architettori da Cimabue insino a' tempi nostri ('Het leven van de uitmuntendste Italiaanse architecten, schilders en beeldhouwers van Cimabue tot onze tijd'). Omdat het hier eerder om een 'kunstenaarsgeschiedenis' gaat en niet om een kunstgeschiedenis, [1] wordt vaak Johann Joachim Winckelmann (1717–1768) de echte pionier van de kunstgeschiedenis genoemd.
Oudheid
bewerkenReeds in de Oudheid werd er gedacht en gediscussieerd over kunstwerken en de makers ervan. De oudste bewaard gebleven geschriften over kunst die als kunstgeschiedenis kunnen worden geclassificeerd, zijn de passages in Naturalis historia van Plinius de Oudere (ca. 77-79 na Chr.), een encyclopedisch werk over de ontwikkeling van de Griekse beeldhouwkunst en schilderkunst.
Renaissance
bewerkenHoewel er al lang voordien persoonlijke commentaren over kunst en kunstenaars werden geschreven zoals Lorenzo Ghiberti's Commentarii, blijft het beste vroege voorbeeld van kunstgeschiedschrijving het werk van Giorgio Vasari, de Toscaanse schilder, beeldhouwer en auteur van de 'Vite'. In dit persoonlijk en historisch verslag met biografieën van individuele Italiaanse kunstenaars benadrukte hij de vooruitgang en ontwikkeling van de kunst, culminerend in de kunst van tijdgenoten als Michelangelo.
Vasari's ideeën over kunst waren enorm invloedrijk en dienden als model voor velen, zoals Karel van Manders Schilder-boeck en Joachim von Sandrarts Teutsche Akademie. Vasari's benadering hield stand tot de 18e eeuw, toen de kritiek aangroeide op zijn biografische benadering van de geschiedenis van de kunst.
18e eeuw
bewerkenGeleerden zoals Johann Joachim Winckelmann (1717-1768) bekritiseerden Vasari's "cultus" van artistieke persoonlijkheid. Zij voerden aan dat de echte nadruk in de studie van kunst de opvattingen van de geleerde toeschouwer zou moeten zijn en niet het unieke gezichtspunt van de charismatische kunstenaar.
De geschriften van Winckelmann betekenden dus het begin van de kunstkritiek. Opvallende werken die het concept van kunstkritiek introduceerden waren zijn Gedanken über die Nachahmung der griechischen Werke in der Malerei und Bildhauerkunst, gepubliceerd in 1755, en Geschichte der Kunst des Altertums (Geschiedenis van de kunst in de oudheid), gepubliceerd in 1764.
Moderne kunstgeschiedschrijving
bewerkenHeinrich Wölfflin (1864-1945) is de 'vader' van de moderne kunstgeschiedenis. Hij introduceerde namelijk een wetenschappelijke benadering van de kunstgeschiedenis, gericht op drie concepten:
- Ten eerste probeerde hij kunst te bestuderen met behulp van psychologie, met name door het werk van Wilhelm Wundt toe te passen. Hij betoogde onder meer dat kunst en architectuur goed zijn als ze op het menselijk lichaam lijken. Huizen waren bijvoorbeeld goed als hun gevels op gezichten leken.
- Ten tweede introduceerde hij het idee om kunst te bestuderen door middel van vergelijking. Door afzonderlijke schilderijen met elkaar te vergelijken, kon hij stilistisch onderscheid maken. Zijn scriptie Renaissance und Barock ontwikkelde dit idee en liet als eerste zien hoe stijlperioden van elkaar verschilden. In tegenstelling tot Giorgio Vasari was Wölfflin niet geïnteresseerd in de biografieën van kunstenaars. In feite promootte hij de oprichting van een 'kunstgeschiedenis zonder namen'.
- Ten slotte bestudeerde hij kunst op basis van ideeën over natie. Hij was vooral geïnteresseerd in de vraag of er een inherent "Italiaanse" en een inherent "Duitse" stijl was. Deze laatste interesse kwam het duidelijkst tot uiting in zijn monografie over de Duitse kunstenaar Albrecht Dürer.
De Wiener Schule der Kunstgeschichte is een verzamelnaam voor de fundamentele kunsthistorische methoden die zijn ontwikkeld aan de Universiteit van Wenen.
De kunsthistoricus Rudolf Eitelberger (1917-1885) wordt beschouwd als de oprichter van de Weense School. Kenmerkend voor hun benadering was de poging om de kunstgeschiedenis op een wetenschappelijke basis te plaatsen door kunsthistorische oordelen te scheiden van kwesties van esthetische voorkeur en smaak, en door rigoureuze analyseconcepten vast te stellen waarmee alle kunstwerken konden worden begrepen.
Bijna alle belangrijke vertegenwoordigers van deze Weense School combineerden academische carrières als universitair docent met curatoriële activiteiten in musea of met het behoud van monumenten.
Ernst Gombrich (1909-2001): zijn 'Geschiedenis van de kunst' uit 1950 is een van de beroemdste werken uit de kunstgeschiedenis. Het boek genoot groot succes bij een breed publiek. De Engelse versie van het werk werd gepubliceerd toen Ernst Gombrich aan de Universiteit van Londen doceerde. Dit werk verscheen vervolgens in verschillende en was een wereldwijd succes.
De auteur presenteert de hele geschiedenis van de kunst, van de primitieven tot heden. Hij verdedigt in het bijzonder de volgende stellingen:
- Egyptische kunst had tot doel de vorm, de essentie van dingen uit te drukken in een religieus perspectief (om deze dingen te behouden zodat ze de doden in het hiernamaals konden vergezellen). Daarom wordt elk ding daar weergegeven onder zijn meest karakteristieke hoek (het gezicht in profiel, het oog vooraan, de buste vooraan, de voet in profiel, enz.).
- De Griekse kunst vond het 'verkort' uit en blies beetje bij beetje leven in de abstracte vormen die geërfd waren van de Egyptische kunst.
- Door het effect sfumato vergrootte Leonardo da Vinci het leven en het realisme van zijn werken, in het bijzonder De Mona Lisa (Vinci gebruikt sfumato daar bij de hoeken van de lippen en de ogen).
- De impressionisten deden afstand van exactheid om de indruk die we voelen als we met dingen worden geconfronteerd beter te reproduceren.
- Van Gogh ligt aan de oorsprong van het expressionisme; Cézanne ligt aan de oorsprong van het kubisme; Gauguin ligt aan de oorsprong van een terugkeer naar de vormen van primitieve kunst.
De eerste twee zinnen van het boek zijn beroemd geworden:
"Er bestaat echt niet zoiets als kunst. Er zijn alleen kunstenaars."
Erwin Panofsky (1892-1968): Panofsky's werk vertegenwoordigt een hoogtepunt in de moderne academische studie van iconografie, die hij aanwendde in invloedrijke werken zoals Renaissance and Renascences in Western Art (1960) en in zijn meesterwerk Early Netherlandish Painting uit 1953.
Veel van zijn werken zijn nog steeds in druk, waaronder Studies in Iconology: Humanist Themes in the Art of the Renaissance (1939), Meaning in the Visual Arts (1955), en zijn studie uit 1943: The Life and Art of Albrecht Dürer.
Panofsky's ideeën waren ook zeer invloedrijk in de intellectuele geschiedenis in het algemeen, in het bijzonder zijn gebruik van historische ideeën om kunstwerken te interpreteren.
- ↑ Gezichtspunten(1993)–Marlite Halbertsma, Kitty Zijlmans– Een inleiding in de methoden van de kunstgeschiedenis.