Leer jezelf ecologisch tuinieren/Zomereik
Eiken hebben licht nodig om te ontkiemen en op te groeien tot een boom. In een 'natuurlijk' bos zonder grote grazers is de concurrentie voor licht in het nadeel van de eik. Schaduwhoutsoorten als beuk en haagbeuk zijn beter in staat om die gaten te dichten. In een natuurlijke wildernis met grote grazers (rund, paard, herten, eventueel wisent en eland) bestaat een bos uit een boomgroep omgeven door bosranden van struweel. Dat struweel, bestaande uit sleedoorn, braam, meidoorn en roos, is in eerste instantie boomloos. De kroon kan zeer breed uitgroeien, tot een koepel van 25 en soms 35-40 meter breed. In gesloten bosopstanden daarentegen vormt de eik een lange rechte stam met een hoog aangezette, relatief kleine kroon.
Alle families? |
Familie: Napjesdragers (Fagaceae) Geslacht: Eik Soort: Quercus robur | ||||||||||||||
Stengel/Tak: | De schors van jonge bomen is glad en zwak grauwgroen glanzend, van oudere bomen wordt de schors diep en vrij onregelmatig gegroefd en grijsgroen van kleur. Naast lengtegroeven zijn er, in tegenstelling tot bij de wintereik of de tamme kastanje, ook vaak horizontale dwarsgroeven. Zeer oude eiken vertonen vaak zeer diepe groeven. De zomereik is zeer variabel van groeivorm. Er is een grote variatie in genetische herkomst bij zomereiken, wat zijn weerslag heeft op uiterlijke kenmerken. In vrije stand vertakt de stam zich meestal spoedig en vormt op den duur een brede, losse kroon van zware, vaak grillig kronkelende takken. | ||||||||||||||
Blad: | De bladeren van de zomereik verteren zeer moeilijk wat zijn invloed heeft op de strooisellaag in het bos. Het blad van de zomereik is onregelmatig gelobd, met 3 - 7 diepe bochtige insnijdingen en heeft een asymmetrische vorm. Het blad is kaal en heeft zijn grootste breedte boven het midden. De bladsteel is kort (1-9 mm); de bladvoet is hartvormig en aan beide zijden oorvormig teruggebogen. De bladvorm is het makkelijkst te herkennen onderscheid met de nauw verwante wintereik. De bladeren zitten voornamelijk in kortloten, in groepjes nabij de toppen van de twijgen. Hierdoor en doordat de bladeren onregelmatig gericht staan, maakt de kroon een losse en rommelige indruk. De eik verliest heel laat zijn bladeren. Jonge eiken houden vaak gedurende de hele winter hun verdorde blad vast. De knoppen zijn kort en stomp, glanzend lichtbruin en meestal kaal, maar erg variabel. | ||||||||||||||
Bloei: Bloem: Meer van dezelfde kleur? |
? De zomereik is eenhuizig. De mannelijke en vrouwelijke bloemen komen in aparte bloeiwijzen op de boom voor. | ||||||||||||||
Vrucht: | De 2-3 cm lange eikels staan, vaak gepaard, op flinke (5-12 cm) lange steeltjes (vandaar de Duitse naam: "Stieleiche"). | ||||||||||||||
Hoogte/Lengte: Meer van dezelfde hoogte? |
± 1500-2500, soms 3000-3500 cm. | ||||||||||||||
Bodem: Meer onder dezelfde omstandigheden? |
|
||||||||||||||
Lokken: | Deze plant lokt en/of is vatbaar voor Jonge eiken zijn gevoelig voor aantasting door bijvoorbeeld insecten. De zomereik kan vooral als zaailing en in de jeugdfase aangetast worden door Mycrosphaera alphitoides (een echte meeldauw). Op de bladeren zitten dan witte meelachtige vlekken. Ook de zogenaamde sint-jansloten (tweede groeischeut) zijn gevoelig voor deze aantasting. Bladluizen kunnen kleine, geelachtige vlekken veroorzaken, waardoor de bladeren kunnen verdorren. De eikenprocessierups is de laatste jaren vooral in het zuiden van Nederland een jaarlijks terugkerende plaag geworden. Andere rupsen die op de zomereik voorkomen zijn de groene eikenbladroller, de kleine wintervlinder, de eikenpage en de bastaardsatijnvlinder. Soms komt ook de ringelrups op de zomereik voor. Daarnaast kan de lindebladwesp op de bladeren voorkomen. De larve vreet het bladmoes aan de achterzijde van het blad op. Op de bladeren kunnen ook gallen voorkomen. Grote ronde galappeltjes, kleine platte en andere vormen. De meest bekende soort is de eikengalwesp (Cynips quercusfolii), die op de onderkant van eikenbladeren 3 centimeter grote gele tot rode galappels veroorzaakt. Op de onderkant van de bladeren zijn in de herfst platronde bolletjes te zien van de vrouwelijke lensgal (Neuroterus quercusbaccarum), die makkelijk loslaten. Vaak is de grond ermee bezaaid. In deze bolletjes overwintert de larve. In mei komen van dezelfde galwesp besgalletjes voor zowel op de jonge bladeren als op de bloemsteeltjes. In deze galletjes kunnen vrouwelijke of mannelijke wespjes zitten. Ook komt de plaatjesgal of eikennapjesgal (Neuroterus albipes forma laeviusculus) op de eikenbladeren voor. De kleur kan wit, bleekroze of purperrood zijn en ze zijn 2-4 mm in doorsnee. Ze kunnen zowel aan de onderkant als aan de bovenkant van het blad zitten. Uit deze gallen komen alleen vrouwelijke galwespen, die hun eitjes in bloemknoppen leggen. In mei komen zo besgalletjes voor op de bloemsteeltjes. In deze galletjes kunnen zowel vrouwelijke als mannelijke wespjes zitten. De ananasgal of eikenroos wordt veroorzaakt door de galwesp Andricus foecundatrix. De schutbladen van de knop groeien dakpansgewijs uit tot een 2 tot 3 cm grote, op een dennenappel lijkende, gal. In de herfst opent de knop en valt er een tot 6 mm grote binnengal uit met daarin de larve van de galwesp. De knikkergal wordt veroorzaakt door de galwesp Andricus kollari. In de bladoksels ontstaan ronde gallen, waaruit in september de 3,5-4,5 mm grote galwespjes tevoorschijn komen. Verzwakte bomen kunnen worden aangetast door de eikenprachtkever (Agrilus biguttatus), waarvan de larven gangen onder de bast graven. Hierdoor wordt de sapstroom onderbroken en gaan de bomen dood. Naast aantastingen van biotische aard, is de zomereik ook gevoelig voor bepaalde abiotische factoren zoals lentevorst, waardoor vorstscheuren kunnen ontstaan. | ||||||||||||||
Gebruik: | De zomereik heeft een duidelijk kernhout. Het geel-witte spinthout omvat 15 tot 40 jaarringen. Het kernhout bevat veel looizuur en heeft een licht- tot donkerbruine kleur. Het is hard, taai, zeer duurzaam en goed te bewerken. Het is voor veel doeleinden te gebruiken: als bouwhout voor woningen en grotere gebouwen, in de waterbouw, voor spoorbielzen, palen en masten en in de scheepsbouw. Binnenshuis is het geschikt voor parket, trappen en als meubelhout. Hoogwaardig eikenhout van langstammige bomen is ook geschikt als fineerhout. | ||||||||||||||
FAQ: | Vragen en/of antwoorden over de Zomereik? |
Maan(d) | Werk | KK | KT | LT | VW | ZD | PA | RA |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
? | Zie vermeerderwijze. Eiken worden hoofdzakelijk door de gaai en de bosmuis verspreid. De gaai zorgt voor transport op lange afstand (tot enkele kilometers ver), terwijl de bosmuis vooral zorgt voor verspreiding van de eikels binnen het bos (tot meer dan 50 m). Indien ze beschermd zijn tegen de grazers, kan de eik er opgroeien tot een boom en is er een begin van een bos. In dergelijke begraasde gebieden is de eik door deze hulp en door zijn krachtige wortelstelsel in het voordeel ten opzichte van andere boomsoorten. Veel wilde dieren eten eikels. Eekhoorns en Vlaamse gaaien verzamelen de vruchten en verstoppen ze als wintervoorraad, waarbij een flink deel wordt vergeten. Hierdoor zorgen ze tevens voor de verspreiding van de eik. |