Westerse astrologie/Geschiedenis
Westerse astrologie kent een rijke en lange traditie. Het belangrijkste westerse astrologieboek is rond 200 na Christus geschreven door Claudius Ptolemaeus, een Grieks-Egyptische astronoom. Hij schreef vier boeken over de invloed van de 'sterren', samen bekend als de Tetrabiblos, waarin hij de grondbeginselen beschrijft van de astrologie. Vanaf de 4e eeuw braken donkere dagen aan voor de astrologie, want de tot christen bekeerde keizer Constantijn de Grote verklaarde de astrologie in het jaar 333 tot 'duivelse praktijk.' Pas na haar 'herontdekking' in de 12e eeuw door Arabische en Perzische geleerden en kabbalisten die de oorspronkelijke Griekse teksten bestudeerden, vertaalden naar het Latijn en in Europa introduceerden, begon zij aan een nieuwe indrukwekkende opgang. Tijdens de renaissance bestudeerden wetenschappers, filosofen, astronomen en medici de astrologie en brachten haar in verband met andere wetenschappen zoals de geneeskunde. De astrologie kende een ware bloeiperiode. Op alle grote universiteiten werd zij onderwezen als een soort allesoverkoepelende wetenschap en in deze periode werd zij zelfs door de kerk getolereerd. Met de opkomst van de natuurwetenschappen vanaf de 17e eeuw werd de astrologie opnieuw als bijgeloof, pseudowetenschap of occultisme verworpen. Tegenwoordig kent de astrologie vooral veel interesse als populaire horoscooprubriek in tijdschriften en andere media, alhoewel dit niet veel meer met echte astrologie te maken heeft.
Woordenboekje
- Tetrabiblos: betekent 'vier boeken'.
- kabbalisten: beoefenaars, ingewijden van de mystieke leer van de kabbala, een middeleeuwse getalsleer van de joden
- occultisme: de leer van het occulte. Zo zijn magie, alchemie en astrologie occulte wetenschappen. In de moderne academische studie van westerse esoterie worden zij de "drie traditionele wetenschappen" genoemd.