Italiaanse renaissance/Filosofie
De filosofie van de renaissance wendde zich af van de middeleeuwse scholastieke studie van Aristoteles. Marsilio Ficino (1433-1499) vertaalde het werk van Plato en schreef daar commentaren bij die sterk bijdroegen aan de verspreiding van Plato's leer. Veel denkers van de renaissance zijn dan ook aanhangers van het neoplatonisme, dat behalve door Ficino ook door het werk van Georgios Gemistos Plethon en Giovanni Pico della Mirandola bekend raakte in intellectuele kringen rond Florence.
Een filosofisch bastion in het denken van Aristoteles bleef de universiteit van Padua. Daar bestudeerde Pietro Pomponazzi (1462–1524) de teksten van Aristoteles zonder bemiddeling van het thomisme en Averroes. In het algemeen kan gezegd worden dat het theocentrisme van de middeleeuwen plaatsmaakte voor een antropocentrische wereldbeschouwing.
Een wijdverbreide houding onder de geleerden en auteurs van de renaissance werd het humanisme, dat beschouwd kan worden als de wereldbeschouwing van de renaissance. [1] Terwijl in de middeleeuwen God en het hiernamaals centraal stonden, ontstond in de vroegrenaissance in Italië een nieuwe wereldbeschouwing, waarbij naar het model van de klassiek-Romeinse cultuur de nadruk kwam te liggen op de menselijkheid, de 'humanitas'. Het werk van de letterkundigen en filologen kreeg later de naam 'humanisme'.
- ↑ Geschiedenis van Europa:hoofdstuk 5 'Ontwikkelingen in de Cultuur, Malmberg-van In, 1992