Plato/Timaeus
Timaeus (Grieks: Τίμαιος, Timaios) - ook περὶ φύσεως perì phýseōs "Over de Natuur" genoemd - een theoretische verhandeling van Plato in de vorm van een socratische dialoog. Het omstreeks 360 v.Chr. geschreven werk is een speculatieve beschrijving over de aard van de fysieke wereld en presenteert Plato's kosmogonie in de vorm van een mythe. Deze dialoog uit Plato's late periode bestaat hoofdzakelijk uit een theologisch, metafysisch en teleologisch referaat van de hoofdpersoon Timaeus van Locri over de schepping van het universum - door een 'demiurg' - als afbeelding van de Platoonse Ideeën.
Plaats binnen de dialogen
bewerkenOp de keper beschouwd is Timaeus geen echte 'dialoog' maar eerder een lange uiteenzetting, een 'exposé' door Timaeus. Chronologisch behoort de Timaeus tot de 'laatste periode' in de reeks dialogen, tien tot vijftien jaar voor Plato's dood. Te situeren na Staat en vóór Philebus en de Wetten. Oorspronkelijk moest de Timaeus deel uitmaken van een trilogie met Critias en Hermocrates (nooit geschreven of gevonden). Deze trilogie was gepland voor een behandeling van het ontstaan van het universum, de mens en de maatschappij. Thematisch maakt deze dialoog ook deel uit van een trilogie over de ideale staat: Staat (over de opvoeding van de staatsman-filosoof en de verschillende regeringsvormen), Timaeus en het daaropvolgende Critias over Atlantis.
De relatie van de Timaeus met de andere dialogen is niet onbetwist. In academische kringen is de controverse naar aanleiding van het dispuut tussen G.E.L. Owen en H.F. Cherniss nog niet helemaal tot rust gekomen. Owen publiceerde in 1953 een provocatief artikel dat de orthodoxe chronologie van de dialogen aanviel. Hij stelde dat de Timaeus niet tot de laatste periode, maar eerder tot de middenperiode behoorde, en dus Theaetetus en Parmenides voorafging. De orthodoxe chronologie lijkt voor het ogenblik echter, vooral door intensief stylometrisch onderzoek, toch de overhand te hebben.
Thematiek
bewerkenIn de Timaeus presenteert Plato ons een nauwgezet uitgewerkt verhaal over het ontstaan van het universum. Hij vertrekt vanuit een soort verwondering - en bewondering - dat het universum zo ordelijk en mooi geconstrueerd is, wat hem ertoe aanzet om een verklaring voor deze orde te zoeken. Dit ordelijke universum kan volgens hem niet anders dan het product zijn van een goedaardige intelligentie die doelgericht te werk is gegaan. De maker van het universum is een soort goddelijke knutselaar die hij de demiurg noemt (dêmiourgos, 28a6). Deze figuur is niet gelijk te stellen met een god die alles uit het niets schept, vermits de demiurg zich baseert op de Ideeën (Vormen) die hij als een soort perfect model gebruikt, op de manier dat een metselaar of timmerman zich op het plan van een architect baseert voor de constructie van een huis. Alleen deze Ideeën bezitten immers de mathematische perfectie die nodig is om de chaos om te vormen tot een mooi geordend geheel.
Het is dus duidelijk dat het ontstaan van het universum hier verklaard wordt vanuit een 'plan', een doel, waardoor de Timaeus te beschouwen is als een kosmogonie die steunt op een teleologisch principe. Deze ordening is dus geenszins toeval volgens Plato, maar het werk van een intelligentie, een nous, gepersonifieerd door een verre van almachtige, maar goedbedoelende goddelijke 'vakman'. Het universum en al zijn samenstellende delen worden door deze demiurg zo geordend dat de best mogelijke uitkomst verzekerd is, en vermits ook de mens een deel daarvan is, bestaat de hoop dat goedheid het kwaad kan overwinnen.
Plato's gebruik van de mythe
bewerkenPlato maakt soms gebruik van een mythe om iets te vertellen of een punt te maken, waarbij hij echter niet de bedoeling heeft dat deze mythes even ernstig en precies worden opgevat als meer wetenschappelijk beargumenteerde thema's. Socrates maakt dit in 'Phaedo' duidelijk als hij, na een uiteenzetting over het toekomstige leven van de ziel, verklaart dat het een verstandig mens niet past om te beweren dat deze dingen exact zijn zoals hij ze beschreven heeft (Phaedo, 114d 1-2). Dit betekent natuurlijk niet dat we ervan moeten uitgaan dat Plato het niet als een ernstige doctrine opvat wanneer hij gebruikmaakt van een mythe voor de presentatie van zijn denkbeelden. Zelfs indien zijn idee van de pre-existentie van de ziel letterlijk wordt genomen, betekent dit echter niet dat deze Vormen of Ideeën in een of andere plaats zijn, behalve dan metaforisch.
Setting
bewerkenDe dialoog vindt plaats een dag nadat Socrates zijn idee van de ideale staat heeft gepresenteerd (zie Staat). Hij is van oordeel dat deze uiteenzetting nog niet voldoende duidelijk was. Hij vat de bedoeling van de vorige dialoog in de Staat als volgt samen: (17b):"Als ik het niet mis heb, had ik het gisteren in hoofdzaak over de staat: welke staatsvorm is, volgens mijn inzicht, de beste en uit welke mannen moet zulke regering zijn samengesteld?" En wat verder geeft hij Timaeus zijn wens te kennen welk thema deze dialoog zou moeten behandelen: (19c):"Graag wilde ik wel eens iemand het verhaal horen doen van de strijd die een staat levert: hoe hij die kamp voert tegen andere staten." Hemocrates wenst Socrates verzoek in te willigen en zegt dat Critias net het juiste verhaal kent (20b) om daar aan te voldoen. Critias begint dan het verhaal over Atlantis te vertellen, en hoe Athene toentertijd een ideale staat was die het aandurfde om ten strijde te trekken tegen Atlantis (25a). Maar dan bedenkt hij zich en zegt dat Timaeus het gedeelte van het verhaal zal vertellen vanaf het ontstaan van het universum tot de komst van de mens. Het verhaal van Atlantis wordt uitgesteld (en wordt verteld in de Critias). Dan volgt de belangrijkste uiteenzetting van de dialoog, als Timaeus het woord neemt.
Personages
bewerkenDe sprekers in de dialoog zijn dezelfde als bij de Critias:
- Socrates, de beruchte Atheense filosoof, leermeester van Plato.
- Critias: Het is niet duidelijk of het hier gaat om de historische Critias, een van de Dertig Tirannen die na de nederlaag van Athene tegen Sparta mee een soort schrikbewind voerde over Athene. Plato zegt dat de grootvader van Critias het verhaal over Atlantis rechtstreeks van de grote Solon (638 – 558 V.C.) vernomen zou hebben, wat nogal onwaarschijnlijk is, gezien het te grote tijdsverschil.
- Hermocrates: Het personage van Hermocrates kan vrijwel zeker geïdentificeerd worden als de door Thucydides vermelde figuur van de Siciliaanse politicus en generaal uit Syracuse. Hermocrates krijgt in Critias het kleinste aandeel in de tekst toebedeeld.
- Timaeus van Locri (Timaeus): Hoewel sommige classici van mening zijn dat Timaeus met zekerheid een historisch persoon was, stellen anderen dat "Plato's beschrijving van Timaeus waarschijnlijk een amalgaam is van tijdgenoten wier kenmerken hij omwille van de dialoog heeft aangepast. Een mogelijke verklaring is dat Plato het personage van Timaeus gewoon uitvond omdat hij een filosoof wilde opvoeren, die als autoriteit op het gebied van staatsmanschap en wetenschap kon optreden.
Synopsis van Timaeus vertelling
bewerkenTimaeus start het discours over kosmogonie (27d5–92c9) met een proloog waarin hij de metafysische principes uiteenzet waar zijn verhaal op gebaseerd is.
De aard van de fysieke wereld
bewerkenTimaeus begint met een onderscheid te maken tussen de fysieke wereld en de eeuwige wereld. De fysieke wereld is de wereld der veranderlijke en vergankelijke fenomenen, waaruit slechts meningen en geen ware kennis kan worden afgeleid. De eeuwige wereld daarentegen is onveranderlijk, wel geschikt als bron van kennis, maar kan uitsluitend door de rede geschouwd worden en niet door de zintuigen (28a). Over deze twee verschillende werelden zegt Timaeus: (29b) "Verklaringen zijn verwant met de dingen zelf waarover ze uitleg geven. Waar ze het blijvende, het hechte, het verstandelijk-doorschouwde uitdrukken, moeten zijzelf dan ook blijvend en onomstotelijk zijn" en (29c) "Drukken ze echter uit waarnaar dat eerste model is afgebeeld en wat in feite slechts een afbeelding is, dan zijn ze 'waarschijnlijk' en evenredig met het eerste." Timaeus zegt dat, vermits niets 'wordt en verandert' zonder oorzaak, de oorsprong van het universum gezocht dient te worden bij een demiurg of god, een figuur waar Timaeus naar verwijst als 'de vader van het universum'. En vermits het universum (kosmos) mooi is, kan het niet anders of de demiurg heeft naar een perfect (eeuwig) model gekeken om het te maken, en geen veranderlijk (29a). Aldus gebruikmakend van de eeuwige en perfecte 'Wereld der Vormen' (Ideeën) als model, zette hij zich aan de taak een wereld te scheppen die voorheen slechts uit chaos bestond.
Doel van het universum
bewerkenTimaeus legt dan de schepping van het universum uit die hij toeschrijft aan een 'goddelijke ambachtsman', de demiurg. Deze demiurg is goed en wil ook in zijn schepping zo veel mogelijk van het goede zien. Voor Plato is deze schepper niet omnipotent en ook niet in staat om ex nihilo, uit het niets, iets te scheppen. Hij was alleen in staat om, als een soort ambachtsman, het aanwezige ongeordende materiaal naar het model van de Ideeën te vormen. In latere tijden zouden de gnostici de term 'demiurg' gebruiken om te verwijzen naar een soort gevallen en onwetende god die een gebrekkig universum had gecreëerd, maar dit was niet de betekenis die Plato eraan had gegeven.
Eigenschappen van het universum
bewerkenTimaeus schrijft de substantie (het voor de demiurg aanwezige materiaal) een gebrek aan stabiliteit en homogeniteit toe, waarin de vier elementen - aarde, vuur, lucht en water - vormloos, gemengd en in constante beweging zijn. De daad van de Maker was om uit deze wanorde orde en duidelijkheid te scheppen. Vandaar dat alle eigenschappen van de wereld verklaard dienen te worden vanuit de keuze die de demiurg heeft gemaakt over wat mooi en goed is, of: het idee van een tweedeling tussen goed en kwaad.
(30b)
Vooreerst is de wereld een levend wezen. Vermits de onintelligente wezens in hun verschijning minder mooi zijn dan de intelligente, en vermits intelligentie in de ziel moet zijn gevestigd, plaatst de demiurg intelligentie in de ziel, en de ziel in het lichaam. "Zo moet men dus, volgens de waarschijnlijkheidsredenering, zeggen dat deze wereld als een levend wezen, waarlijk met ziel en verstand begaafd, door de goddelijke voorzienigheid het aanschijn kreeg."
Vervolgens, vermits het deel onvolkomen is ten opzichte van het geheel, moest de wereld één en uniek zijn (31a). Daaruit volgt, dat de demiurg niet vele werelden schiep, maar slechts één. (31b)
(31-33)
De schepper besloot ook om het waarneembare lichaam van de kosmos te vormen door middel van de 4 elementen, zodat het harmonisch zou zijn. Inderdaad is, door toevoeging van vuur en aarde, die de lichamen zichtbaar en vast maken, een derde element nodig als middel om deze twee te kunnen verenigen. Bovendien is de wereld geen vlak, maar een vast lichaam, waardoor een vierde element nodig was voor de harmonie. Daarom plaatste de maker water en lucht tussen vuur en aarde en uit deze 4 elementen werd het lichaam van de wereld gecreëerd.
Wat de (meetkundige) vorm betreft, vormde de demiurg de wereld als een globe. De ronde vorm is inderdaad de meest perfecte, omdat zij alle andere figuren bevat en in die zin 'omnimorf' is en mooier is dan al de andere. "Het is de vorm die in zichzelf alle vormen bevat, zovele als er zijn." (33b).
(34a)
Vervolgens bedeelde hij de wereld met een uniforme cirkelvormige beweging, die het meest paste bij rede en intelligentie.
(34b)
Ten slotte schiep hij de wereldziel, plaatste hem in het centrum van de wereld en verspreidde hem in elke richting. "Door dit alles schiep Hij hem dan ook als een gelukzalige god".
De schepping van de Wereldziel
bewerkenTimaeus betoog gaat nu over de manier waarop de wereldziel werd gecreëerd. Er volgt een vrij obscure beschrijving. De demiurg combineert drie elementen: twee soorten van 'het Eendere' - het ene zichtbaar, het andere onzichtbaar - twee soorten (zichtbaar, onzichtbaar) van 'Verschil' en twee soorten van 'Zijn' (zichtbaar en onzichtbaar). Uit deze drie elementen ontstaan drie samengestelde substanties: gemengd Zijn, gemengde Gelijkheid en gemengd Verschil. Uit deze samenstelling ontstaat een finale substantie, de 'Wereldziel'.
(34c-36c)
Vervolgens verdeelde Hij precieze wiskundige proporties, daarbij de samenstelling in de lengte snijdend, en verbond die twee stroken vervolgens met hun middens (zoals de letter X), en daarna hun uiteinden; daardoor verkreeg hij twee elkaar snijdende cirkels. Die bracht de demiurg dan in een cirkelvormige beweging omheen hun assen. De buitenste cirkel kende hij Gelijkheid (het Eendere) toe en draaide rechtsom en horizontaal. De binnenste cirkel werd aan Verschil toebedeeld en draaide diagonaal en naar links.
(36c-d)
De demiurg gaf voorrang aan de omwenteling van het 'Eendere en gelijkende' en liet het onverdeeld. de binnenste spleet hij tot zeven ongelijke cirkels, telkens volgens 'dubbele en driedubbele intervallen'. Deze cirkels bewogen in tegenovergestelde richtingen, en drie ervan met gelijke snelheid. Deze 'cirkels ' zijn de banen van de hemellichamen. De drie die met gelijke snelheid bewogen waren de Zon, Venus en Mercurius. De vier andere, met verschillende snelheden, waren de Maan, Mars, Jupiter en Saturnus.
(36e)
Vervolgens verbond de demiurg lichaam en ziel van het universum, waarbij hij de ziel vanuit het centrum verspreidde naar de uiteinden van het universum, hiermee all vaste lichamen bezielend. De Wereldziel begon te draaien en dat was het begin van zijn eeuwig en rationeel leven.
(37a-c)
Omdat deze ziel bestaat uit het Eendere, het Verschil en het Zijn en samengesteld is in de juiste proporties, verspreidt de wereldziel dezelfde eigenschappen aan elk object dat hij ontmoet. Als het een sensibel object is, vindt er een overdracht plaats van de beweging van de binnenste cirkel van het Verschil naar de ziel, waaruit meningen ontstaan. Is het echter een intelligibel object, dan maakt de cirkel van het Eendere een perfecte draaiing en ware kennis ontstaat. "... heeft ze daarentegen betrekking op het verstandelijke en doet de kring van het Eendere, goed draaiend, hiervan aangifte, dan loopt het onvermijdelijk uit op verstand en kennis".
De elementen
bewerkenPlato gaat ervan uit dat het kleinste deeltje (partikel) van elk element een welbepaalde geometrische vorm heeft: tetraëder (vuur), octaëder (lucht), isocaëder (water), en kubus (aarde).
Tetraëder (vuur) | Octaëder (lucht) | Icosaëder (water) | Kubus (aarde) |
De Timaeus speculeert op de samenstelling van de 4 elementen die volgens de Oude Grieken het universum hadden gevormd: aarde, water, lucht en vuur. Plato vermoedde dat elk van deze elementen uit andere partikels met verschillende geometrische vorm was samengesteld:
- de kubus (regelmatig zesvlak) het element aarde
- de octaëder (regelmatig achtvlak) voor het element lucht
- de isocaëder (regelmatig twintigvlak,) voor het element water
- de tetraëder (regelmatig viervlak) voor het element vuur
Elk van deze perfecte veelvlakken zou dan weer samengesteld zijn uit driehoeken. Slechts enkele soorten driehoeken werden hierbij toegelaten, zoals die met hoeken van 30-60-90 graden en die met hoeken van 45-45-90 graden. Elk element kon herleid worden (afgebroken) tot de driehoeken die het vormden, die dan weer konden opgebouwd worden om andere elementen te vormen. Dit idee, waarbij de elementen onderling converteerbaar waren, was een voorloper van de alchemie.
Verder poneert Plato het bestaan van een vijfde element, de dodecaëder of kwintessens waar de kosmos zelf van gemaakt zou zijn. Timaeus behandelt ook de muziektheorie, in het bijzonder de constructie van de pythagoreïsche toonladder. Het laatste deel van de dialoog gaat over het scheppen van mensen en beschrijft hun ziel, anatomie, zintuigen en de zielsverhuizing.
De gulden snede
bewerken(31c - 32a)
"Neem drie getallen of massa's of krachten (A, B en C). Wanneer nu het middelste (B) staat tot het laatste (C) zoals het eerste (A) tot het middelste (B), en omgekeerd, als het middelste (B) staat tot het eerste (A), zoals het laatste (C) tot het middelste (B), dan zal, wanneer het middelste (B) eerste en laatste wordt, terwijl het eerste (A) en het laatste (C) beide op hun beurt middeltermen worden, alles onvermijdelijk eender blijven; en, daar ze onderling eender blijven, zullen ze ook alle één zijn."
Anders voorgesteld: A:B =B: C of B:C = A:B; C:B = B:A of B:A = C:B
Receptie
bewerkenDe Timaeus was in de loop der tijden aanleiding tot heel wat commentaren:
- Oudheid: Aristoteles, de stoïcijnen, Epicurius, de neoplatonisten, de atomisten...
- Middeleeuwen: joodse, islamitische en christelijke geleerden, voornamelijk theologische commentaren.
- Renaissance: invloed van de Timaeus op de hele westelijke cultuur, onder meer pogingen in het lokaliseren van Atlantis
In de oudheid werd de Timaeus vooral in verband met de kwestie over het juiste tijdstip van het begin van de wereld in talrijke commentaren geciteerd. De Timaeus werd door Cicero naar het Latijn vertaald, en nog een keer door Calcidius. Calcidius versie was een van de weinige werken over natuurfilosofie en de enige Platoonse dialoog die voor Latijnse lezers beschikbaar was in de vroege middeleeuwen. Daardoor had deze vertaling een sterke invloed op de middeleeuwse neoplatonistische kosmologie.
In de periode van de scholastiek werd de Timaeus in het curriculum van de middeleeuwse universiteiten opgenomen. Vroeg 12e-eeuwse christelijke commentators van de school van Chartres, zoals Thierry van Chartres]] en William van Conches interpreteerden de tekst vanuit hun christelijk geloof en beschouwden de Timaeus als een referentie aan de schepping ex nihilo. De renaissance luidde een periode van secularisering in waardoor theologische wereldbeelden plaats moesten ruimen voor seculiere. De culturele invloed van de Timaeus verminderde allengs.
In het laatste deel van de 19e eeuw en de vroege 20e eeuw kwam de Timaeus opnieuw in de belangstelling dankzij de stimulans die uitging van een meer verfijnd academisch onderzoek. Gedurende de tweede helft van de 20e eeuw werd de Timaeus echter vaak als onbetekenend of achterhaald afgedaan. De dialoog bleef wel een belangrijke rol spelen in het debat over de ontwikkeling van Plato's filosofie, maar niet veel meer dan dat. In de laatste decaden echter, is er een hernieuwde belangstelling voor de Timaeus van de kant van filosofen, wetenschapshistorici en filologen. Hoewel niet overtuigd van de claims die de dialoog maakt, is er nu toch de nodige bereidheid om de groots opgevatte vertelling tekstkritisch en conceptueel te onderzoeken en te verhelderen.