Filosofisch woordenboek/A
- Allegorie van de grot - De Allegorie van de grot maakt deel uit van Plato's werk 'Politeia', waarin hij een beeld schetst van de ideale staat. De opvoeding van de staatsman-filosoof vergelijkt hij met een tocht uit de grot naar het licht van de ware kennis. De fictieve dialoog tussen Socrates en Plato's broer Glauco wordt verteld in Boek VII van de Staat.
- Analytische filosofie - De benaming voor een filosofische stroming die aan het begin van de 20e eeuw in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten ontstond. Als filosofische praktijk wordt het gekenmerkt door een nadruk op argumentatieve helderheid en precisie, vaak door gebruik te maken van formele logica, conceptuele analyse en - in mindere mate - van wiskunde en natuurwetenschappen. Analytische filosofen laten de filosofie niet prevaleren boven de wetenschap, wat wil zeggen dat de filosofie geen aanspraak kan maken op "hogere" kennisvormen of andere benaderingswijzen dan de wetenschappelijke. De tegenhanger van de analytische filosofie is de continentale filosofie. -
- Anaxagoras - Natuurfilosoof en astronoom uit de 5e eeuw v.Chr. Leerling van Anaximenes. Ontdekte de oorzaak van eclipsen.
- Anaximander - (610 v.Chr. - 546 v.Chr.) is de eerste westerse filosoof van wie geschreven regels (een kort fragment) zijn overgeleverd. Nog een primeur op zijn naam is dat hij als eerste een systematische kosmologie ontwierp. Hij was een leerling van Thales van Milete en bestudeerde astronomie, geografie en biologie.
- Animisme - Filosofisch-religieuze stroming die uitgaat van de gedachte dat alles op Aarde levend is en een bewustzijn heeft, inclusief de levenloze natuur. Zie ook hylozoïsme en panpsychisme.
- Antisthenes - (ca. 445 – ca. 365 v.Chr.) Grieks filosoof en leerling van Socrates; hij werkte diens leer van de ethiek verder uit en benadrukte het belang van een deugdzaam en ascetisch leven. Wordt beschouwd als de grondlegger van het filosofisch cynisme.
- Antropologie - De studie of leer van de mens. Er zijn verschillende vormen van antropologie, zoals de sociale antropologie.
- Antropoloog - Beoefenaar van antropologie.
- Aporie - Term waarmee aangegeven wordt dat een filosofische vraag niet tot een bevredigend resultaat leidt. Veel van Plato's dialogen eindigen met een aporie. Socrates werpt een vraag op, discussieert er met anderen over, maar het resultaat van zijn onderzoek is niet sluitend en geeft onvoldoende antwoord op het probleem dat aan de orde werd gesteld.
- A posteriori - Kennis die is opgedaan door middel van ervaring, in tegenstelling tot a priori-kennis. De term wordt behalve in de filosofie ook gebruikt binnen andere disciplines zoals kansrekening.
- A priori - Uit het Latijn; betekent 'vooraf'. In de filosofie wordt het gebruikt om er een oordeel mee aan te duiden dat niet gebaseerd is op een of andere zintuiglijke waarneming. Het gaat om een soort kennis die de ervaring 'vooraf' gaat. Het tegengestelde is a posteriori.
- Aranyakâ - (Sanskriet: "horend bij de wildernis") een van de vier vaste onderdelen van de Veda's. Teksten die speciaal zijn bedoeld voor in het woud levende kluizenaars en voornamelijk bepaalde offerrituelen (Yajna's) behandelen
- Aristippos van Cyrene -
- Aristoteles - (ca. 384-322 v.Chr.) Zeer veelzijdige Griekse filosoof, leerling van Plato. Hij was de eerste filosoof die de beoefening van de wijsbegeerte op wetenschappelijk niveau bracht. In tegenstelling tot Plato had hij wel aandacht voor de waarneembare werkelijkheid als bron van kennis. Zijn methode was analytisch en hij hechtte veel belang aan logica en methodologie.
- Aristotelisme - De filosofische school van Aristoteles.
- Asana: - Lichaamshouding bij yoga.
- Ascese: - Het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel door de eigen hartstochten en begeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen.
- Asceet: - Een beoefenaar van ascese. Een sadhoe is een hindoeïstische asceet of yoga-beoefenaar (yogi).
- Aufhebung - Binnen de dialectiek het bereiken van een hoger niveau van inzicht waarin geen tegenstellingen meer bestaan, door het lagere inzicht aan kritiek te onderwerpen.
- Autonomie - De opvatting dat handelingen het gevolg zijn van de eigen wil en in overeenstemming met wetten die men zichzelf heeft opgelegd. Kant heeft dit ook wel gedefinieerd als het principe van zelfbepaling van de wil. Het tegenovergestelde is heteronomie.
- Axioma - Zie propositie