Duits/Woordenlijst Duits-Nederlands
Hier staat de woordenlijst Duits-Nederlands. Hierin staan een heleboel basiswoorden, dit zijn woorden die vaak in het Duits worden gebruikt en/of handig zijn om te weten. Soms hebben twee of meerdere woorden dezelfde vertaling. Dan worden deze woorden allebei weergeven met dezelfde vertaling. Meervoudsvormen en verkleinwoorden staan hier niet weergeven en bij werkwoordsvormen wordt het infinitief (het hele werkwoord) gebruikt.
Deze woordenlijst bevat precies dezelfde woorden als de woordenlijst Nederlands-Duits. Dit is handig voor het leren van deze basiswoorden, je kunt ze beide kanten op leren.
Duits - Nederlands Bewerken
A Bewerken
der Abend - de avond
Ambulanz - Ambulance
auch - ook
aus - uit
autorijden - Auto fahren
B Bewerken
Blau - blauw
Brot - brood
Buße - boete
Butter - boter
C Bewerken
D Bewerken
Deutschland - Duitsland
Deutsch - Duits
Dienstag - dinsdag
Donnerstag - donderdag
drei - drie
E Bewerken
ein - een
Erdnussbutter - pindakaas
es - het
F Bewerken
Fahrrad - fiets
Freitag - vrijdag
Feuer - vuur
Feuerwehr - brandweer
Fisch - vis
Flugzeug - vliegtuig
Frau - vrouw
G Bewerken
Gelb - geel
Goldfisch - goudvis
Grün - groen
H Bewerken
Hund - hond
I Bewerken
im - in
ist - is
J Bewerken
K Bewerken
Kaninchen - konijn
Käse - kaas
Katze - kat
Krankenwagen - ziekenwagen
Krieg - oorlog
L Bewerken
M Bewerken
Mann - man
Meerschweinchen - cavia
mit - met
Montag - maandag
Mittwoch - woensdag
N Bewerken
nicht - niet
Niederlande - Nederland
Niederlandisch - Nederlands
O Bewerken
orange - oranje
P Bewerken
polizei - politie
Q Bewerken
R Bewerken
Rot - rood
S Bewerken
Samstag - zaterdag
Schampoo - shampoo
Seife - zeep
Sittich - parkiet
Sonntag - zondag
schwarz - zwart
T Bewerken
U Bewerken
um - om
und - en
U-bahn - metro
V Bewerken
Violett - paars
W Bewerken
Wasser - water
Wein - wijn
weiß - wit
Wetter - weer
X Bewerken
Y Bewerken
Z Bewerken
Zahnbürste - tandenborstel
Zahnpasta - tandpasta
zug - trein
zwei - twee