Italiaans

Inleiding
  1. Inleiding op de cursus
Lessen
  1. Alfabet en uitspraak
  2. Regelmatige werkwoorden
  3. Lidwoorden en venire
  4. Voltooid tegenwoordige tijd en delend lidwoord
  5. Wederkerende werkwoorden
  6. Bijvoeglijk naamwoord, bezittelijk voornaamwoord
  7. Andare, teksten lezen en klokkijken
  8. Getallen, tenere en dovere
  9. Voorzetsel, rimanere, uscire en stare
  10. Meewerkend voorwerp, vraagwoorden en dare
  11. Bijwoord, onbepaald voornaamwoord, toekomende tijd
  12. Gebiedende wijs, rangtelwoorden
  13. Verleden tijd
  14. Vergelijking en bere
  15. Ci en ne
  16. Onvoltooid deelwoord
  17. Persoonlijk voornaamwoord
  18. Congiuntivo en passivum
  19. Condizionale en voegwoorden
  20. Afsluitend examen
  21. Einde
Toetsen
  1. Toets les 2 en 3
  2. Eindexamen
  3. Luistertoets
Overig
  1. Nuttige woorden
  2. Grammatica
  3. Grammatica-overzicht
  4. Woordenlijst
  5. Cultuur en eetgewoonten van Italië
  6. Huurcontract met woordenlijst
  7. Dante Divina Commedia: Inferno Canto I
  8. Liedtekst Volare van Modugno en Migliacci
  9. Liedtekst Per amore van Andrea Bocelli
  10. Liedtekst Va Pensiero uit Verdi's opera Nabucco
  11. Meningen
  12. Antwoordenboek
Auteurs
  1. Dion
  2. Hansmuller, woonde en werkte vier jaar in Rome
<Inhoudsopgave - Les 13 - Les 14 - Les 15>

Onderwerp van les 14 bewerken

Les 14 (Lezione Quattordici) behandelt de trappen van vergelijking en een nieuw werkwoord, ´bere´ (drinken).

Trappen van vergelijking bewerken

De basisregel voor een bijvoeglijk naamwoord in de trappen van vergelijking is:

Bijvoeglijk naamwoord : Stellende trap. Voorbeeld: il cane bello, de hond is mooi
più + bijvoeglijk naamwoord : Vergrotende trap. Voorbeeld: il cane è più bello, de hond is mooier
il/la più + bijvoeglijk naamwoord : Overtreffende trap. Voorbeeld: il cane è il più bello, de hond is het mooist

Daarnaast is er ook een speciale vorm, de superlativo assoluto genaamd, voor als je wilt zeggen:

Heel/Erg (bijvoeglijk naamwoord; mooi, lelijk, groot, klein etc.)

Dan gebruikt u:

Stam bijvoeglijk naamwoord (zonder o,a,i of e dus) + -issimo

Voorbeeld:

Brutto / brutta Lelijk
Più brutto / più brutta Lelijker
Il più brutto / la più brutta Het lelijkst
Bruttissimo / brutissima Heel/Erg lelijk
A Roma ci sono posti bellissimi : In Rome zijn er heel mooie plekken.
Roma e Firenze sono delle città bellissime: Rome en Florence zijn heel mooie steden. 

De voorgaande voorbeelden laten zien dat bij de superlativo assoluto geen vergelijking wordt gemaakt. De constructie van de overtreffende trap waarbij wel een vergelijking wordt gemaakt wordt de superlativo relativo genoemd. Hieronder volgen twee voorbeelden:

Roma è la città più bella d'Italia: Rome is de mooiste stad van Italië.
Marco è il più bravo della sua classe: Marco is de beste van zijn klas. 

Je hebt ook voor de vergelijkingen van 'minder' aparte vormen:

Bijvoeglijk naamwoord: Stellend
Meno + bijvoeglijk naamwoord: Verkleinend
Il/La meno/a + bijvoeglijk naamwoord: Kleinst

Weer een voorbeeld:

Brutto / brutta Lelijk
Meno brutto / meno brutta Minder lelijk
Il meno brutto / la meno brutta Minst lelijk

Je kunt ook vergelijkingen maken met 'even'. Dan gebruikt u het verbindingswoord 'come':

Sono buono come mio nonno : Ik ben even goed als mijn opa.
La pioggia è utile come il sole : De regen is even nuttig als de zon.

Vergelijkingen met de vergrotende en de overtreffende trap werken als volgt:

 Paolo è più giovane di Mario : Paolo is jonger dan Mario
 Anna è la più vecchia : Anna is de oudste

Er zijn bijvoeglijk naamwoorden die naast de regelmatige verbuigingen, zoals hierboven beschreven, een onregelmatige vorm toelaten. We geven de zes belangrijkste voorbeelden.

Stellende trap Regelmatige vergrotende trap Onregelmatige vergrotende trap Regelmatige overtreffende trap Onregelmatige overtreffende trap
buono più buono migliore buonissimo ottimo
cattivo più cattivo peggiore cattivissimo pessimo
grande più grande maggiore grandissimo massimo
piccolo più piccolo minore piccolissimo minimo
alto più alto superiore altissimo supremo/sommo
basso più basso inferiore bassissimo infimo

Het werkwoord ´bere´ (drinken) bewerken

De tabel luidt

bere
drinken
(io) bevo
(tu) bevi
(lui/lei) beve
(noi) beviamo
(voi) bevete
(loro) bevono

Het voltooid deelwoord van bere luidt bevuto (gedronken) en het wordt vervoegd met ´avere´ om de verleden tijden passato prossimo, trapassato remoto en trapassato prossimo te krijgen.

Woordenlijst bewerken

---. l'aria - de lucht

601. purtroppo - helaas

602. anche - ook

603. la ditta - het bedrijf

604. la moglie - de echtgenote (uitspraak: la mol-je)

605. in vacanza - op vakantie, met vakantie

606. il telefono - de telefoon

607. pe - maar

608. forse - misschien

609. rotto - kapot

---. il bagno - het baden, het toilet, de badkamer

611. il marito - de echtgenoot

612. riparare - repareren

613. la doccia - de douche

614. qui - (uitspraak: kwie) hier

615. a sinistra - links

616. abbastanza - genoeg

617. la carta di credito - de creditcard

618. fare colazione - ontbijten

619. ci sono - er zijn

620. a destra - rechts

621. dritto - rechtdoor

622. il cameriere - de ober

---. il latte - de melk

624. da mangiare - iets te eten

625. la torta di mele - de appeltaart

---. il panino - het broodje

627. i servizi - de dienstverlening, de toiletten

628. pulito - schoon

629. il conto - de rekening

630. il Bancomat - de geldautomaat

631. passare - langskomen, bezoeken

632. la farmacia - de apotheek

633. la lavanderia - de stomerij

634. il grande magazzino - het warenhuis

635. il calcio - het voetbal

636. l'autobus (m) - de bus

637. il parrucchiere - de kapper

638. dopo - na

639. uffa! - hemeltje lief! - pfff!

640. fino a - tot

641. più tardi - later

642. ecco - hier is, hier zijn

643. le spese - de boodschappen

644. non importa - het doet er niet toe, geen probleem (lett: Het heeft geen belang)

645. la borsa - de tas

646. vicino a - dichtbij, naast, vlakbij

647. il commesso/la commessa - de verkoper, de verkoopster

648. simpatico - aardig

649. conveniente - gunstig, voordelig, passend, goedkoop

Oefeningen bewerken

1. Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen.

La Slovenia (Repubblica Slovena; Republika Slovenija in sloveno) è uno stato dell'Europa centrale, che confina con Italia a ovest, Austria a nord, Ungheria ad est, Croazia a sud e ad est ed è bagnata dal Mar Adriatico a sudovest (Golfo di Trieste). La capitale è Lubiana. In Slovenia c'è un'importante presenza italiana nella parte istriana, ungherese ad est ed una crescente immigrazione serba e bosniaca. La moneta è l'euro, che dal primero gennaio 2007 è subentrato al tallero sloveno. La festa nazionale ricorre il venticinque giugno, anniversario della dichiarazione d'indipendenza del mille novecento novantuno.

1.1. Wat is het 'parte istriana'?

1.2. En wat wordt daarover gezegd?

1.3. Waarom is 25 juni de nationale feestdag?

1.4. Welke munteenheid werd op 1 januari 2007 vervangen door de euro?

2. Vertaal de volgende vormen.

1. Sono il più vecchio.

2. Lui è buono come lei.

3. Anna è meno brutta di Carla.

3. Vertaal de volgende vormen van 'bere'.

1. Ho bevuto

2. Bevono

3. Bevo

4. Vertaal de volgende zinnen van het Italiaans naar het Nederlands.

1. Il marito ripara la bicicletta per sua moglie.

2. Cameriere, vogliamo fare colazione con i panini.

3. A sinistra ci sono due negozi con dei bagni.

4. Uffa! Il parrucchiere ripara le borse!

5. Il Bancomat è stato visitato a Milano.

5. Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Italiaans.

1. De geldautomaat is dicht bij het postkantoor.

2. De man met zijn echtgenote waren bij de kapper.

3. Jij moet rechtdoor om bij het bedrijf te komen.

4. Helaas, ik heb de melk en de broodjes niet.

5. De appeltaart is betaald met de creditkaart.

De antwoorden zijn hier te vinden.

<Inhoudsopgave - Les 13 - Les 14 - Les 15>
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.